Lutherse Kerk, 1 mei 2022
Sinds kort heb ik een Italiaanse schoondochter in spe. En toen zij een beetje in de gaten kreeg waar ik in mijn leven mee bezig ben kwam ze onmiddellijk met een vraag. Ze zei: ‘De paus heeft gezegd dat we geen Joden meer mogen bekeren. Maar dat is ons wél altijd voorgehouden. Waarom mag dat nu niet meer? De Joden hebben toch Jezus gekruisigd? Zij zitten toch fout met hun geloof?’
Best spannend om dan uit te leggen dat haar kerk nu erkent dat Jezus niet is gekruisigd door Joden, maar juist door haar eigen voorgeslacht, de Romeinen; nadat een Romeinse praetor daar opdracht toe gaf.
Als ik haar vervolgens vertel dat Jezus zelf geen christen was, maar een besneden Jood die elke sabbat trouw in de synagoge zat; dat zijn woorden alleen goed te verstaan zijn binnen de Joodse traditie; dat de hele Bijbel, ook het Nieuwe Testament, door Joden is geschreven, is zij helemaal in de war.
Maar ze is tegelijk nieuwsgierig. Wat zijn dit voor wissels die worden omgezet?
De verwarring bij mijn schoondochter is een verwarring die ik bij veel christenen opmerk. En dat komt omdat de gemiddelde kerkganger nauwelijks iets meekijgt van de theologische ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog. Daarvan een heel kort historisch overzicht.
Na de Holocaust gaan wereldwijd stemmen op en worden er boeken geschreven die de verhouding Jodendom en christendom, kerk en synagoge, anders willen spellen dan zo’n vijftien eeuwen lang gangbaar was.
In Frankrijk zijn er kort na de oorlog de publicaties van de historicus Jules Isaac. Nadat hij in de onderduik had gezeten ging hij zich verdiepen in de christelijke uitleg van de Bijbel en hij liet zien hoe Jood-vijandig die was. Hij werd daarop uitgenodigd in het Vaticaan ttv paus Johannes XXIII. De impact van die gesprekken op de Rooms-Katholieke Kerk was enorm. Het kwam in 1960 tot een decreet met a) een officiële kerkelijke veroordeling van het antisemitisme, b) een erkenning van de blijvende geldigheid van het jodendom als de wortel van het christendom, c) een afwijzing van de vervangingstheologie en d) een afwijzing dat de Joden schuldig zouden zijn aan de dood van Jezus.
In Nederland kwam onder invloed van theologen als Miskotte in 1951 in de Hervormde Kerk een Kerkorde tot stand die als eerste in de wereld speciaal de verhouding met het volk Israel aan de orde stelt en voor kerkenraden het gesprek met Joden verplicht stelde.
In Duitsland schreef in 1967 Friedrich Wilhelm Marquardt een dissertatie over Karl Barth onder de titel Die Entdeckung des Judentums für die christliche Theologie; eenmaal hoogleraar in Berlijn leerde hij zijn studenten een nieuwe bijbeluitleg, uiteindelijk in de jaren ’90 resulterend in een zeven-delen-dikke nieuwe christelijke dogmatiek.
In de Verenigde Staten schreef Paul van Buren in 1980 een nieuwe christelijke theologie waarin Gods verbond met het volk Israel de basis van alles vormde. In dat zelfde jaar verkondigde de Wereldraad van kerken dat de gebruikelijke christelijke leermethodes de vruchtbare grond hadden gecreëerd waarop de Holocaust kon plaatsvinden. In 1981 schreef Hans Jansen, later verbonden aan het Simon Wiesenthal Centrum te Brussel, zijn invloedrijke boek Christelijke Theologie na Auschwitz waarin hij onder andere liet zien dat het antisemitisme zelfs zit in onze bijbelvertalingen.
En om dit historisch overzichtje af te sluiten: In 2002 kwam onze huidige PKN met een totaal nieuwe Kerkorde waarin al in Artikel 1 lid 1 wordt gesteld dat de Kerk deelt in de aan Israel geschonken verwachting van het Koninkrijk van God; en nog in datzelfde Artikel 1 – lid 7 – wordt gesteld dat de Kerk onopgeefbaar met het volk Israel verbonden is.
In 2008 stuurt onze Generale Synode een nota naar alle protestantse kerkenraden – die moet dus ook hier ontvangen zijn – waarin wordt gesteld (ik citeer): (Tenach=OT; Messias=Christus; gojiem= alle niet-Joodse volken)
De verbondenheid met Israël is uniek; die is gegeven met de belijdenis van Jezus als Messias. Door het geloof in hem worden gelovigen uit de volkeren betrokken op de Tenach als het Woord waaraan Jezus gestalte wilde geven. […] Via deze Tenach leren zij zichzelf verstaan als goyiem in het gezin der volkeren waarin het volk Israël Gods eerstgeboren zoon heet.
De kerk mag nooit vergeten dat Jezus een Jood was, opgegroeid in de Joodse traditie, levend met de Tenach. Hoezeer hij ook van ‘van boven’ komt, hij is in Israël thuis. Al zijn woorden hebben in de wereld van Israël hun ijkpunt; daarbuiten krijgen zijn woorden al gauw een andere betekenis. Daarom is de kerk er ook alles aan gelegen van Israël zelf te horen hoe het met de Tenach leefde en leeft en wil zij daarvan leren.
Zoals ik al zei in het begin: dit alles heeft nauwelijks impact op de gemiddelde rooms-katholieke of protestantsekerkganger. Dat gold ook voor mij in de jaren ’50 en ’60.
Toen ik nog op de lagere school zat besefte ik niet dat ik Joodse leerlingen om mij heen miste. Die waren er niet omdat hun mogelijke ouders vlak voordat ikzelf geboren werd in Nederland waren opgepakt en elders vermoord.
Toen ik als tiener op catechisatie zat, las de dominee ons de Bijbel voor alsof die gisteren door christenen was geschreven. Er stond wel overal in de Bijbel het woord Israel, maar daaronder verstonden wij onszelf, de kerk. Dus als we in de Bijbel lazen over heidenen dan dachten we aan al die mensen buiten de kerk. En zo leeft dat woord nog tot vandaag de dag voor veel mensen. Maar ‘heidenen’ is in de Bijbel simpel het woord waarmee de volkeren buiten Israel worden bedoeld. Dus juist wijzelf worden in de Bijbel met het woord ‘heiden’ bedoeld. Als iemand ons dat toen verteld had, zouden we hem waarschijnlijk voor ketter hebben uitgescholden.
Niemand van ons in die jaren ’60 dacht bij het lezen van de Bijbel aan het fysieke volk Israel zoals dat al 4000 jaar op deze wereld onder ons leeft. Niemand van ons besefte dat Jezus een Jood was, dat God dus in de kerstnacht mens was geworden in een Jood. Laat staan dat we bedachten dat daar 2000 jaar van voorbereiding aan vooraf waren gegaan; zodat Jezus ook werkelijk geboren zou worden in een lange Joodse traditie en zou worden opgevoed met de Tenach.
Wat zou nu de impact moeten zijn van wat nu al zo’n 70 jaar door theologen wordt gezegd en wat dus zelfs in onze eigen Kerkorde wordt voorgeschreven? Antwoord: dat we de Bijbel anders moeten lezen dan wij 15 eeuwen gewend waren te doen. Twee voorbeelden om die verandering duidelijk te maken.
Al eeuwen, tot en met het Nieuwe Liedboek 2013 wordt in onze kerken gezongen (Psalm 118:8): ‘De steen die door de tempelbouwers verachtelijk was een plaats ontzegd, werd tot verbazing der beschouwers ten hoeksteen door God zelf gelegd.’ Dus wij zingen, de tempelbouwers, de Joden dus, hebben de door God gelegde hoeksteen veracht; De Joden hebben Jezus verworpen, was de gangbare uitleg. Maar: In de Hebreeuwse tekst is helemaal geen sprake van ‘tempel-bouwers’. In Psalm 118 wordt al 3000 jaar bezongen hoe groot Gods liefde voor zijn volk Israel is, maar dat de bouwers en de beschouwers – en daarmee worden bedoeld de volkeren rondom Israel, wij dus – aan Israel verachtlijk een plaats hebben ontzegd; maar God maakt zijn volk tot hoeksteen in wat Hij doet.
Wij zingen dus in onze liturgie in de berijming van Psalm 118 het omgekeerde van wat er in de Bijbel staat. Kun je dat dan zo blijven zingen?
Of neem de brief van Paulus aan de Romeinen. De NBG vertaling van 1951 zal velen van ons hebben beïnvloed. Maar daarin is het oude vervangingsdenken nog levendig aanwezig. In hoofdstuk 2 bijvoorbeeld staan er als titeltjes boven de schriftgedeelten: a) het oordeel van God over de Joden, b) de wet baat de Joden niets, en: c) de besnijdenis baat de Joden niets. Met andere woorden, die titels zeggen dat je hier in de Bijbel leest: de Joden zitten helemaal fout en zijn afgeschreven door God; wij, de christenen, zitten goed en horen bij God.
Maar: In werkelijkheid schrijft Paulus in Romeinen 2 dat juist de Joden altijd al bij God horen, al sinds de dagen van Abraham. Met zijn betoog in Romeinen 2 t/m 4 is hij nu juist bezig om zijn eigen Joodse volk ervan overtuigen dat via Jezus nu ook de heidenen, de niet-Joden, ook echt bij Gods volk mogen gaan horen; om Jezus’ wil mede-burgers van Israel.
Dus wat wordt betoogd is: niet de Joden worden afgeschreven, nee, wij, de heidenen worden juist bijgeschreven!
Nou, zo kan ik u honderden voorbeelden geven. In veel kerkliederen en in de gebruikelijke kerkelijke uitleg van de Bijbel is het volk Israel passée; of zelfs verdoemd.
Maar goed, hoe dan wél? Wel, lees de Bijbel als een boek geheel geschreven door gelovige Joden, als hun boodschap aan de heidenen, aan de volkeren der aarde. En dat betekent dat de bijbelwoorden hun bron hebben in de Joodse traditie; en dat hun betekenis ligt in de Hebreeuwse taal.
Nu is taal iets heel bijzonders. In een taal drukt zich ook de manier van denken van een volk uit. Even een voorbeeld: In onze Nederlandse taal gaat het onderwerp altijd vooraf aan het werkwoord. ‘Jan heeft zich verzet tegen de nieuwe regelgeving’. Wij willen eerst het onderwerp weten. Over wie of wat gaat het als je vertelt wat er gebeurt of gedaan wordt? Maar in sommige andere talen klinkt altijd eerst het werkwoord. ‘Hij heeft zich verzet tegen de nieuwe regelgeving, Jan’. In zo’n taal gaat de aandacht, het denken dus eerst naar de daden; tjee, dat is bijzonder…, wie deed dat dan? Daardoor, door zo te denken en te spreken, bepaalt dus wat iemand doet zijn of haar identiteit; niet zijn naam, maar zijn daden.
Welnu, het bijbels Hebreeuws is zo’n taal; en heeft het dus altijd over daden. ‘God wordt gekend door zijn daden’. ‘Aan de vrucht kent men de boom’.
Nu kan ik u vanmorgen geen cursus Hebreeuws geven. Ik kan alleen maar wat dingen aanstippen. Zo zijn er bijvoorbeeld woorden die in onze taal vertrouwd zijn, maar die in het Hebreeuws niet gedacht kunnen worden! Gewoon omdat ze in de Hebreeuwse manier van denken en geloven niet bestaan.
Neem bijvoorbeeld het woord ‘berusten’ dat in veel religieuze kringen zo’n belangrijke rol speelt; de mens wikt, God beschikt; daar moet je in berusten. In de Bijbel echter – 66 boeken! – komt dat hele woord nergens voor; kijk maar in een Concordantie. Berusten bestaat niet, omdat het door een gelovige Jood niet gedacht worden; het hoort niet bij zijn geloofsbeleving en niet bij zijn taal. Het hoort bij heidense religie.
Of neem het woord ‘offer’. Rabbijnen zeggen dat het Hebreeuwse woord voor ‘offer’ (korban) niet te vertalen is, omdat bij de volkeren buiten Israel dat hele begrip niet bestaat. In heidense religies worden offers gebracht om de goden gunstig te stemmen. Maar wie het boek Leviticus leest, komt er algauw achter dat de God van de Bijbel zelf in principe al gunstig gezind is. Het is ook niet het volk zoekt dat contact zoekt met God, nee, andersom: God wil contact en zelfs bij zijn volk wonen! En om die nabijheid/intimiteit mogelijk te maken worden – als een soort etiquette-regels – door God zelf rituelen ingesteld. Het Hebreeuwse woord korban betekent dan ook iets van ‘naderingsgave’, ‘contactbevestiging’, ‘uiting van een intieme relatie’. Daar zit geen angst achter zoals in heidense religie, maar vreugde, liefde en wederzijds vertrouwen.
In zijn algemeenheid: neem je het bijbels-Hebreeuwse denken als ijkpunt, dan zul je ook merken dat de Bijbel niet denkt in concepten of modellen, maar veel meer in ‘vlees en bloed’. De bijbeltaal wil niet naar de abstractie maar naar de concretie en het relationele. Denken sec zonder dat daar een daad bij hoort kent het Hebreeuws niet. Zijn-op-zich bestaat daar ook niet. JHWH betekent niet ‘Ik ben’, zo van Die zit daar ergens te zijn, maar ‘Ik zal er-zijn, bij jou namelijk, zoals Ik er-zijn zal’; relationeel.
Hierdoor heeft de bijbelse mens een bijzonder perspectief op de wereld en de aarde. Christenen lijken soms hun best lijkt te doen om deze aardse werkelijkheid te ontstijgen en op te stijgen naar een ideële hemelse werkelijkheid; weg uit dit tranendal; dat hebben we omtleend aan onder andere de Griekse taal en het Griekse denken. Maar het Hebreeuwse denken kiest juist voor de concrete aardse werkelijkheid als de werkelijkheid waarin God een verbond met zijn volk heeft gesloten. God kiest voor de aarde, noemt zich met namen van mensen: God van Abraham, Izak en Jacob; hoe relationeel wil je het hebben? En het beste te zoeken voor deze aarde, inclusief planten en dieren, is dus de taak van wie in deze God gelooft.
Die concretie en dat relationele valt ook op bij de betekenis van allerlei woorden. En daarmee sluit ik af; opnieuw wat voorbeelden.
Wat waarheid is, wordt door ons eigenlijk verstaan vanuit het Grieks. Het Griekse woord ‘a-létheia’ betekent ‘zonder verhulling’. Wij spreken dan ook graag over de naakte waarheid; die moet worden gevonden. Deze waarheid zoekt vooral naar de onthulling van feiten. Waarheid heet dan wat in overeenstemming is met de feiten.
De Hebreeuws denkende mens vindt deze ‘waarheid’ echter betrekkelijk. Waarheid in het Hebreeuwse idioom betekent vooral: betrouwbaar zijn voor je medemens, een goede naaste zijn voor een ander. Niet de feiten zijn van doorslaggevend, maar de naaste die op mij rekent. Stel dat ik opgejaagde mensen verberg voor de overheid maar dat bij navraag toch ten stelligste ontken. Waar menigeen mij zou verwijten dat ik dan lieg (ik spreek de feiten immers tegen), is dit in Hebreeuwse zin juist de hoogste waarheid: ik blijk namelijk zeer betrouwbaar voor die naasten die bij mij schuilen en op mij rekenen.
Wat barmhartigheid of ontferming in wezen is, is in het Hebreeuws direct duidelijk, omdat hetzelfde woord ook ’baarmoeder’ betekent. Het ijkpunt van het norm-woord barmhartigheid ligt dus ahw in de baarmoeder. Dat wil zeggen: barmhartigheid is eigenlijk die activiteit waardoor een leven dat nog niet op zichzelf kan (be)staan, omsloten wordt in de schoot van een ander mens. Wie dunkt u, ‘dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen?’ onderwijst Jezus. Het antwoord: ‘Die hem barmhartigheid bewezen heeft; die hem op schoot nam’. Werkelijke ontferming is inwendige ontferming, een handelen vanuit ‘de schoot’ om te redden wat uit zichzelf niet leven kan, en zich zo waarachtig een naaste te tonen.
Of neem het woord liefde. Wij horen daar vooral een gevoel in. We begrijpen dan ook niet hoe in het Hebreeuws de liefde geëist kan worden: Gij zult God liefhebben boven alles en uw naaste als uzelf. Liefde kun je toch niet dwingen?
Toch is het simpele feit dat ‘liefhebben’ in het Hebreeuws een gebod is, in wezen al de oplossing van ons probleem. Liefde gaat dus niet zozeer over iets wat gevoeld moet worden, het gaat niet om een lief vinden van de ander, het gaat om een manier van doen. Zelfs je vijand kun je overeind helpen als hij gevallen is; je kunt hem een beker water geven als hij dorst heeft.
Wel, zo kan ik doorgaan over alle woorden en begrippen in de Bijbel: Gerechtigheid, die niets van doen heeft met woord justitie – een woord uit het Romeinse recht – maar met de taak om mensen tot hun recht te laten komen. Geloof, dat niets te maken heeft met een mondelinge belijdenis of een bepaalde leer, maar dat gestoeld is op een wederzijds vertrouwen in elkaar waardoor je op een bepaalde manier leeft.
Zelfs begrippen als dood en leven moet je vanuit het Hebreeuwse ijkpunt anders begrijpen dan wij van tevoren invullen. Het zijn niet zozeer biochemische begrippen, maar ze vinden hun inhoud in concrete gebeurtenissen en in de interpersoonlijke, breder geformuleerd: sociale sfeer, binnen de kaders van de verbondsgemeenschap waarin mensen met God en elkaar willen leven bij de Torah. Doe je dat, dat is leven. Leef je zo niet, dat is dood.
En weet je, elke rabbijn had ons dit en zoveel meer kunnen vertellen als we als kerk in de afgelopen 15 eeuwen even had gevraagd: ‘geachte rabbi, wat betekent dat Hebreeuwse woord en welke inhoud heeft dat woord dus ook voor Jezus gehad?’ Zodat we hadden kunnen reageren met ‘O, dus dat betekent het als Jezus zegt dat Hij de Weg is, of de Waarheid, of het Leven, of het Water, of het Brood, of het Woord, of de Zoon’ en ga zo maar door.
Ik verzeker u, wie aan de slag gaat met deze herijking krijgt een Bijbel in handen die ongemeen spannend is, en midden in het leven en deze wereldgeschiedenis een weg wijst; de weg van de Messias Jehoshua, Jezus de Christus.